Lordship verwijst naar de status, het gezag of de autoriteit van een heer of edelman. Het kan ook de titel zijn die aan een bepaalde klasse van aristocratie wordt gegeven, vaak in het kader van een feodaal systeem. Het woord wordt zowel in gesproken als geschreven Engels gebruikt, maar is meer gebruikelijk in formele of ceremoniële contexten, zoals in juridische documenten en historische teksten.
Voorbeeldzinnen:
1. The lordship of the estate was passed down through generations.
Het lordschap van het landgoed werd van generatie op generatie doorgegeven.
Hoewel "lordship" niet vaak voorkomt in idiomatische uitdrukkingen, kan het wel fungeren in contexten die gerelateerd zijn aan aristocratie of leiderschap. Hier zijn enkele voorbeelden.
His lordship must be consulted before any major changes are made.
Zijn heerschap moet worden geraadpleegd voordat er grote veranderingen worden aangebracht.
She spoke to him as if he were a lordship among common folk.
Ze sprak met hem alsof hij een heer was onder het gewone volk.
In his lordship's court, decisions were final and undisputed.
In het hof van zijn heerschap waren beslissingen definitief en onbetwistbaar.
Het woord "lordship" komt van het Oudengelse "hlāford", wat "heer" betekent. Het element "ship" in het woord is een suffix dat een toestand of status aanduidt. Deze samenstelling benadrukt de autoriteit en het gezag verbonden aan de titel.
Lordship impliceert een hogere sociale status, en deze synoniemen en antoniemen richten zich op de verschillende niveaus binnen de sociale hiërarchie.