Werkwoord (pray): bidden, een verzoek doen aan een god of hogere macht.
Zelfstandig naamwoord (prayer): het gebed zelf.
Gebruik
Het werkwoord 'pray' wordt voornamelijk gebruikt in religieuze contexten, maar kan ook in informele gesprekken voorkomen. Het zelfstandig naamwoord 'prayer' wordt vaak gebruikt om te verwijzen naar het gebed zelf. In het Engels wordt 'pray' vaker in geschreven teksten gebruikt dan in gesproken taal.
Werkwoordsvormen
Tegenwoordige tijd: pray/prays
Verleden tijd: prayed
Voltooid deelwoord: prayed
Onvoltooid tegenwoordige tijd (continuous): praying
Onvoltooid verleden tijd (continuous): was/were praying
Voltooide tegenwoordige tijd (perfect): have/has prayed
Voltooide verleden tijd (perfect): had prayed
Voltooide tegenwoordige tijd (perfect continuous): have/has been praying
Voltooide verleden tijd (perfect continuous): had been praying
Voorbeelden
He likes to pray every morning before starting his day. (Hij bidt graag elke ochtend voordat hij zijn dag begint.)
She whispered a quick prayer before the exam. (Ze fluisterde een snelle gebed voor het examen.)
Idiomatische uitdrukkingen
Het woord "pray" wordt vaak gebruikt in verschillende idiomatische uitdrukkingen, zoals:
1. Pray for: bidden voor, hopen op.
2. Pray on: blijven bidden voor iets of iemand.
3. Pray tell: vraag me alsjeblieft, vertel me alsjeblieft.
Voorbeelden idiomatische uitdrukkingen
She prayed for his safe return home. (Ze bad voor zijn veilige terugkeer naar huis.)
The family continued to pray on for a miracle. (De familie bleef bidden voor een wonder.)
Pray tell me, how did it all end? (Vertel me alsjeblieft, hoe is het allemaal afgelopen?)
Etymologie
Het woord 'pray' komt van het Middelengelse 'preien', wat op zijn beurt afkomstig is van het Latijnse 'precari', wat 'smeken, bidden' betekent.