Het woord "abrir" is een werkwoord in het Spaans.
[friesenɔː]
"abrir" betekent "openen" in het Nederlands. Het wordt gebruikt om aan te duiden dat iets geopend wordt. Dit werkwoord wordt vaak gebruikt in zowel gesproken als geschreven Spaans. Het is een veelvoorkomend en alledaags woord.
Hier zijn de vervoegingen van "abrir" in verschillende tijden: - Tegenwoordig: - Ik open: abro - Jij opent: abres - Hij/zij/het opent: abre - Wij openen: abrimos - Jullie openen: abrís - Zij openen: abren - Verleden: - Ik opende: abrí - Jij opende: abriste - Hij/zij/het opende: abrió - Wij openden: abrimos - Jullie openden: abristeis - Zij openden: abrieron - Toekomende tijd: - Ik zal openen: abriré - Jij zal openen: abrirás - Hij/zij/het zal openen: abrirá - Wij zullen openen: abriremos - Jullie zullen openen: abriréis - Zij zullen openen: abrirán
"abrir" wordt ook gebruikt in verschillende Spaanse uitdrukkingen. Hier zijn een paar voorbeelden: 1. Voorbeeldzinnen: - Abrir las puertas: kansen geven (Kansen geven aan anderen). - Abrir los ojos: zich bewust worden (Zich bewust worden van iets, wakker worden). - Abrir fuego: beginnen met vuren (Beginnen met schieten).
Het werkwoord "abrir" komt van het Latijnse woord "aperire".
Synoniemen: descorrer, destapar, destapar, franquear, desatar.
Antoniemen: cerrar, tapar, bloqueren, obstruir.