Substantief
/ˈar.bol/
Het woord "árbol" betekent "boom" in het Nederlands. Dit woord wordt vaak gebruikt in zowel gesproken als geschreven Spaans. Het is een veelvoorkomend woord in alledaagse gesprekken en teksten.
"Árbol" is een zelfstandig naamwoord.
"Árbol" wordt ook gebruikt in verschillende Spaanse idiomatische uitdrukkingen: 1. Echar raíces: zich ergens vestigen - Después de tantos años en este país, finalmente eché raíces. (Na zoveel jaren in dit land, heb ik me eindelijk hier gevestigd.)
Estás muy concentrado en los detalles, no ves el bosque por los árboles. (Je bent te gefocust op de details, je ziet het grotere geheel niet.)
Cortar por lo sano: een rigoureuze maatregel nemen om een probleem op te lossen
Ya no podíamos mantener el negocio, así que tuvimos que cortar por lo sano. (We konden de zaak niet langer draaiende houden, dus we moesten rigoureus ingrijpen.)
Poner verde a alguien: iemand flink bekritiseren
Durante la reunión, pusieron verde a mi propuesta. (Tijdens de vergadering bekritiseerden ze flink mijn voorstel.)
Estirar el árbol hasta que se quiebre: te veel vergen van iets of iemand
Het woord "árbol" komt oorspronkelijk uit het Latijn, "arbor". Dit komt op zijn beurt van de Proto-Indo-Europese wortel *h₂erH- wat "leven" of "levende wezens" betekent.
Synoniemen: 1. Frondoso (bladrijk) 2. Álamo (populier)
Antoniemen: 1. Desierto (woestijn) 2. Cementerio (begraafplaats)