Het woord "cachorro" is een zelfstandig naamwoord in het Spaans.
De fonetische transcriptie van "cachorro" in het Internationaal Fonetisch Alfabet (IPA) is /kaˈt͡ʃoro/.
"Cachorro" kan in het Nederlands worden vertaald als: - Puppy - Hond (in de bredere zin, vooral als het gaat om jonge honden)
"Cachorro" verwijst meestal naar een jonge hond of puppy. Het woord kan ook in bredere zin worden gebruikt om naar jonge dieren of baby's van andere soorten te verwijzen, maar in de meeste contexten duidt het specifiek op honden. In het Spaans is het woord vrij gebruikelijk en wordt het zowel in mondelinge als geschreven communicatie gebruikt, maar het is wellicht vaker te horen in informele gesprekken.
De puppy speelt in de tuin.
Mi hermana adoptó un cachorro de la perrera.
Mijn zus heeft een puppy van het asiel geadopteerd.
El cachorro dormía en su cama.
Het woord "cachorro" wordt niet veel gevonden in idiomatische uitdrukkingen, maar het heeft enkele informele betekenissen en contexten. Hier zijn een paar voorbeelden:
(Gebruik: iemand die hulp of bescherming nodig heeft, vaak in emotionele zin.)
Ese niño es un verdadero cachorro, siempre buscando atención.
(Gebruik: om iemand te beschrijven die constant aandacht vraagt of behoeftig is.)
Cuando llegó el cachorro a casa, trajo mucha alegría.
Het woord "cachorro" komt van het Spaans en is afgeleid van het Latijnse woord "cattulus," wat "puppy" of "jongen" betekent. Het heeft zijn oorsprong in de samenwerking van verschillende Romaanse talen, waar de wortel verwijst naar jonge dieren.
Synoniemen: - Perro joven (jonge hond) - Perrito (puppy, in een schattige of liefdevolle context)
Antoniemen: - Perro adulto (volwassen hond) - Perro viejo (oude hond)
Het gebruik van het woord "cachorro" is dus rijk aan betekenis en variatie, met een breed scala aan toepassingen in de Spaanse taal.