Substantief
IPA: /ˈkasa/ Nederlands: /ˈka.sɑ/
Het woord "casa" betekent "huis" in het Spaans. Het wordt vaak gebruikt in zowel gesproken als geschreven taal en heeft een hoge frequentie van gebruik. In het Spaans wordt "casa" zowel mondeling als schriftelijk veel gebruikt om te verwijzen naar een woonplaats of een huis. Voorbeeldzinnen: - Voy a mi casa. (Ik ga naar mijn huis.) - La casa tiene un jardín hermoso. (Het huis heeft een prachtige tuin.)
Aangezien "casa" een zelfstandig naamwoord is, heeft het geen werkwoordsvormen zoals werkwoorden dat wel hebben.
Het woord "casa" wordt vaak gebruikt in verschillende Spaanse idiomatische uitdrukkingen. Hier zijn enkele voorbeelden van zinnen met het gebruik van "casa" in dit context: 1. Irse a su casa (Naar huis gaan) 2. Hacer de tu casa un hogar (Van je huis een thuis maken) 3. De casa en casa: Ik ben al klaar met mijn werk, ik ben nu vrij.
Het woord "casa" is van oorsprong Latijns en stamt af van het Latijnse "casa" wat "legerhut" betekende.