"Casada" is een bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord in het Spaans.
De fonetische transcriptie in het Internationaal Fonetisch Alfabet is /kaˈsa.ða/.
"Casada" verwijst naar een vrouw die getrouwd is. Het woord heeft zijn oorsprong in het werkwoord "casar", wat "trouwen" betekent. Het gebruiksfrequentie van "casada" is relatief hoog in zowel gesproken als geschreven Spaans, vooral in contexten die betrekking hebben op huwelijk en gezinsleven.
Ella es una mujer casada y muy feliz.
Vertaling: Zij is een getrouwde vrouw en heel gelukkig.
Mi hermana está casada con un médico.
Vertaling: Mijn zus is getrouwd met een arts.
In het Spaans staat "casada" ook vaak in verschillende idiomatische uitdrukkingen. Hier zijn enkele voorbeelden:
"Estar casada como quien lleva una cadena."
Vertaling: Getrouwd zijn als iemand die een keten draagt. (Betekenis: Ervaar de beperkingen of verantwoordelijkheden van het huwelijk.)
"No hay nada como ser casada."
Vertaling: Er is niets beter dan getrouwd zijn. (Betekenis: Het huwelijk wordt als positief ervaren.)
"Una casada es siempre una amiga."
Vertaling: Een getrouwde vrouw is altijd een vriendin. (Betekenis: Dit drukt de steun uit die getrouwde vrouwen elkaar bieden.)
Het woord "casada" is afgeleid van het werkwoord "casar", dat "trouwen" betekent, met de suffix "-ada", dat een verleden tijd of de participiumvorm aangeeft. Dit benadrukt de staat van getrouwd zijn.
Synoniemen: - Matrimonio (om getrouwd te zijn) - Esposa (vrouw/partner in een huwelijk)
Antoniemen: - Soltera (single) - Descasada (scheiden, niet meer getrouwd)