Werkwoord
/en.kaɾˈɣaɾ/
"Encargar" betekent "bestellen" of "toevertrouwen" in het Nederlands. Het wordt gebruikt om aan te geven dat iets wordt gevraagd of opgedragen aan iemand anders. Gebruiksfrequentie: Gemiddeld. Wordt zowel in mondelinge spraak als in geschreven context gebruikt.
Tengo que encargar un regalo para el cumpleaños de mi hermana.
(Ik moet een cadeau bestellen voor de verjaardag van mijn zus.)
Encargué la tarea a Juan, pero no la ha terminado todavía.
(Ik heb de opdracht aan Juan gegeven, maar hij heeft het nog niet afgemaakt.)
Le encargó a su hijo que comprara el pan para la cena.
(Hij gaf zijn zoon de opdracht om het brood voor het avondeten te kopen.)
Encargar el trabajo a alguien: Iemand verantwoordelijk maken voor een taak.
Siempre encargaba el trabajo más importante a su colega de confianza.
(Hij gaf altijd het belangrijkste werk aan zijn betrouwbare collega.)
Encargar algo a alguien con los ojos cerrados: Iemand volledig vertrouwen in een taak.
Le encargó la organización del evento con los ojos cerrados porque sabía que era muy competente.
(Hij vertrouwde haar volledig met de organisatie van het evenement omdat hij wist dat ze zeer bekwaam was.)
Encargar la tienda a alguien: Iemand belasten met het beheren van een winkel.
Het werkwoord "encargar" komt van het Latijnse woord "incautiāre" wat "toevertrouwen" betekent. In het Spaans heeft het de betekenis verschoven naar "bestellen" of "opdragen".