"Españolear" is een werkwoord dat wordt gebruikt om aan te geven dat iemand Spaans spreekt, of om de actie van het spreken van Spaans te benadrukken. Het kan worden gebruikt om aan te geven dat iemand typische kenmerken van de Spaanse taal (zoals intonatie, accent, woordkeuze) nabootst of overdrijft.
Voorbeeldzinnen:
Me encanta cómo españoleas, pareces una nativa. (Ik hou ervan hoe je Spaans spreekt, je lijkt wel een moedertaalspreker.)
Cuando estaba de vacaciones en España, todos españoleaban en la playa. (Toen ik op vakantie was in Spanje, sprak iedereen Spaans op het strand.)
Idiomatische uitdrukkingen:
Español pausado: Langzaam en duidelijk Spaans spreken.
La profesora españoleaba con un español pausado para que los alumnos pudiesen entender mejor. (De lerares sprak langzaam en duidelijk Spaans zodat de leerlingen het beter konden begrijpen.)
Español macarrónico: Spaans spreken met veel fouten, meestal door mensen die de taal niet goed beheersen.
En la película, el actor hablaba un español macarrónico para hacer reír al público. (In de film sprak de acteur een gebrekkig Spaans om het publiek aan het lachen te maken.)
Etymologie:
Het woord "españolear" is afgeleid van het zelfstandig naamwoord "español", wat Spaans betekent, met de toevoeging van het achtervoegsel "-ear" wat aangeeft dat het een actie of handeling betreft.