"Esposo" is een zelfstandig naamwoord in het Spaans.
De fonetische transcriptie van "esposo" in het Internationaal Fonetisch Alfabet is [esˈposo].
"Esposo" wordt in het Nederlands vertaald als "echtgenoot".
"Esposo" verwijst naar een man die in een huwelijk is. Het woord wordt vaak gebruikt in juridische contexten, zoals documenten over echtscheiding of huwelijksregistraties, evenals in alledaagse gesprekken. De gebruiksfrequentie is redelijk hoog, vooral in schriftelijke contexten zoals juridische teksten en formele communicatie. Het komt ook vaak voor in informele conversaties, bijvoorbeeld wanneer men over familiestructuren of huwelijken praat.
"Mijn echtgenoot en ik hebben besloten om naar een andere stad te verhuizen."
"El esposo debe ser considerado el compañero de vida."
"Esposo" verschijnt in verschillende idiomatische uitdrukkingen die betrekking hebben op relaties en het huwelijk.
"Een aandachtige echtgenoot is de sleutel tot een goed huwelijk."
"No hay mejor amigo que un esposo."
"Er is geen betere vriend dan een echtgenoot."
"El esposo ideal siempre apoya a su pareja."
"De ideale echtgenoot steunt altijd zijn partner."
"Cada esposo tiene sus propias responsabilidades en el hogar."
"Elke echtgenoot heeft zijn eigen verantwoordelijkheden in het gezin."
"Un buen esposo debe ser comunicativo."
Het woord "esposo" komt uit het Latijnse "sponsus", dat vertaald kan worden als "belofte", en heeft door de tijd heen een belangrijke rol gespeeld in de betekenis van huwelijk en partnerschap.
Synoniemen: - Conyuge (partner) - Marido (man, in de context van huwelijk)
Antoniemen: - Esposa (echtgenote, vrouw) - Soltero (ongedierte)
Met deze informatie hoop ik dat u een duidelijker beeld heeft gekregen van het woord "esposo" in de Spaanse taal!