Substantief
/famiˈlja/
"Familia" betekent "familie" in het Nederlands. Het wordt vaak gebruikt in zowel gesproken als geschreven contexten. Het is een veelvoorkomend woord in het Spaans en wordt regelmatig gebruikt in dagelijkse conversaties en geschreven teksten.
"Familia" is geen werkwoord en daarom heeft het geen verschillende vervoegingen of vormen in verschillende tijden.
"Familia" komt vaak voor in Spaanse idiomatische uitdrukkingen die betrekking hebben op familiebanden, relaties en eenheid. Hier zijn enkele voorbeelden: 1. Hacer la vista gorda a algo: Een oogje toeknijpen / iets door de vingers zien. 2. De tal palo, tal astilla: Zo vader, zo zoon. 3. Estar en las nubes: In de wolken zijn / dromerig zijn.
Het woord "familia" komt van het Latijnse woord "familia", wat "huisgezin" of "familie" betekende in de oude Romeinse context.