"Hablar" betekent "spreken" of "praten" in het Nederlands. Het wordt vaak gebruikt in zowel gesproken als geschreven Spaans. Het is een veelgebruikt werkwoord en is essentieel voor dagelijkse conversaties en communicatie in het Spaans.
"Hablo español todos los días." (Ik spreek elke dag Spaans.)
"¿Podemos hablar más tarde?" (Kunnen we later praten?)
Idiomatische Uitdrukkingen:
"Hablar" wordt veel gebruikt in verschillende Spaanse idiomatische uitdrukkingen. Hier zijn een paar voorbeelden:
1. "Hablar por los codos" (letterlijk: "spreken via de ellebogen") - te veel praten.
2. "No hay manera de hacerlo entrar en razón, ¡hablar con la pared sería más efectivo!" (Geen enkele manier om hem tot rede te brengen, praten met de muur zou effectiever zijn!)
Etymologie:
Het werkwoord "hablar" is afgeleid van het Latijnse woord "fábulare", wat "spreken" betekent.