hacer - betekenis, definitie, vertaling, uitspraak
Diclib.com
Online Woordenboek

hacer (spaans) - betekenis, definitie, vertaling, uitspraak


Woordsoort

Werkwoord

Fonetische transcriptie

IPA: /aˈθeɾ/
Nederlands: /aːˈsɛr/

Betekenissen en Gebruik

"Hacer" betekent "doen" of "maken" in het Spaans. Het wordt veel gebruikt in zowel gesproken als geschreven taal. Dit werkwoord is van essentieel belang in het Spaans en wordt in allerlei contexten toegepast.

Vervoegingen

Tegenwoordige tijd:

Verleden tijd:

Toekomende tijd:

Gerundium: haciendo

Voorbeelden

  1. Voy a hacer la cena esta noche.
  2. Ella hizo un pastel para mi cumpleaños.

Idiomatische Uitdrukkingen

"Hacer" wordt vaak gebruikt in verschillende idiomatische uitdrukkingen in het Spaans. Hier zijn enkele voorbeelden:

  1. Hacer la vista gorda
  2. Betekenis: Doen alsof je iets niet ziet of weet.
  3. Voorbeeld: Prefiero hacer la vista gorda en lugar de confrontar el problema.

  4. Hacer de tripas corazón

  5. Betekenis: Moed verzamelen om iets moeilijks te doen.
  6. Voorbeeld: Tuve que hacer de tripas corazón y darle la noticia.

  7. Hacerse el sueco

  8. Betekenis: Doen alsof je van niets weet.
  9. Voorbeeld: En situaciones incómodas, algunos prefieren hacerse el sueco.

  10. Hacer mella

  11. Betekenis: Schade veroorzaken.
  12. Voorbeeld: El tiempo ha hecho mella en el antiguo edificio.

  13. Hacer la pelota

  14. Betekenis: Slijmen bij iemand.
  15. Voorbeeld: Para conseguir un aumento, hizo la pelota al jefe.

Etymologie

Het Spaanse werkwoord "hacer" heeft zijn oorsprong in het Latijnse woord "facere".

Synoniemen en Antoniemen

Synoniemen

Antoniemen