"Hogar" is een zelfstandig naamwoord.
De fonetische transcriptie van "hogar" in het Internationaal Fonetisch Alfabet is [oˈɣaɾ].
In het Spaans betekent "hogar" letterlijk een plek waar men woont, maar het heeft ook een emotionele connotatie die betrekking heeft op een gevoel van thuis en Geborgenheid. Het woord wordt vaak gebruikt in zowel gesproken als geschreven Spaans. De gebruiksfrequentie is relatief hoog, vooral in contexten die betrekking hebben op families, gezelligheid, en welzijn.
El hogar es donde están las personas que amas.
Het thuis is waar de mensen zijn van wie je houdt.
Ella siempre regresa a su hogar después del trabajo.
Zij komt altijd terug naar haar huis na het werk.
"Hogar" komt vaak voor in verschillende idiomatische uitdrukkingen die de betekenis van thuis en veiligheid benadrukken. Enkele voorbeelden zijn:
Hogar dulce hogar.
Thuis, zoet thuis.
Dit benadrukt het idee dat thuis een plek van comfort is.
Hacer hogar.
Een thuis maken.
Dit verwijst naar het proces van het creëren van een warme en uitnodigende sfeer.
Sentirse como en casa.
Zich als thuis voelen.
Dit drukt uit dat iemand zich op zijn gemak voelt in een bepaalde omgeving.
Después de tantos viajes, finalmente llegué a mi hogar dulce hogar.
Na zoveel reizen, ben ik eindelijk aangekomen in mijn zoete thuis.
Es importante hacer hogar para poder disfrutar de la vida.
Het is belangrijk om een thuis te maken om van het leven te genieten.
Cuando estoy con mis amigos, me siento como en casa.
Wanneer ik bij mijn vrienden ben, voel ik me als thuis.
Het woord "hogar" komt van het Latijnse "focus", dat "haard" of "vuur" betekent. In de Romeinse tijd verwees dit naar de plaats in een huis waar het vuur brandde, wat symbool stond voor warmte en het centrum van het gezin.