Het woord improvisar is een werkwoord.
De fonetische transcriptie volgens het Internationaal Fonetisch Alfabet is: /im.pɾo.βiˈsaɾ/.
Improvisar kan worden vertaald als: - improviseren - improvisatie maken
Improvisar betekent het creëren of uitvoeren van iets zonder voorafgaande planning of voorbereiding. Het wordt vaak gebruikt in de context van muziek, theater of andere situaties waarin creativiteit gevraagd is op het moment zelf. Het woord wordt zowel in gesproken als in geschreven taal frequent gebruikt, maar het komt wellicht meer voor in informele gesproken contexten, vooral binnen de kunst- en entertainmentsector.
A veces es necesario improvisar durante una presentación.
Soms is het nodig om te improviseren tijdens een presentatie.
Los actores tuvieron que improvisar cuando falló el equipo.
De acteurs moesten improviseren toen de apparatuur faalde.
Improvisar komt voor in verschillende idiomatische uitdrukkingen:
Improvisar sobre la marcha
Betekenis: Het improviseren terwijl je bezig bent.
Voorbeeld: Durante el viaje, tuvimos que improvisar sobre la marcha para encontrar alojamiento.
Vertaling: Tijdens de reis moesten we improviseren terwijl we onderweg waren om accommodatie te vinden.
No improvisar
Betekenis: Geen improvisatie, maar een gestructureerde aanpak.
Voorbeeld: En la cocina, es mejor no improvisar si quieres que todo salga bien.
Vertaling: In de keuken is het beter om niet te improviseren als je wilt dat alles goed gaat.
Improvisar una canción
Betekenis: Het ter plekke maken van een lied.
Voorbeeld: En la fiesta, decidió improvisar una canción para divertir a los invitados.
Vertaling: Op het feest besloot hij een lied te improviseren om de gasten te vermaken.
Het woord improvisar is afgeleid van het Franse woord improviser, dat op zijn beurt afkomstig is van het Latijnse improvisus, wat 'onverhoeds' of 'onverwacht' betekent. De samenstelling ‘im-’ en ‘provisus’ (van het werkwoord ‘provideo’, wat ‘voorzien’ betekent) vormt de basis voor het begrip.
Synoniemen: - Crear (creëren) - Inventar (uitvinden)
Antonimen: - Planificar (plannen) - Organizar (organiseren)