Woordsoort: Zelfstandig naamwoord
IPA: /ˈmano/
Betekenissen: 1. Hand 2. (Informeel) Helpende hand, hulp
Gebruikspatronen: Het woord "mano" wordt vaak gebruikt in het Spaans, zowel in mondelinge als schriftelijke context. Het is een alledaags woord dat frequent voorkomt in gesprekken en teksten.
Vervoegingen in verschillende werkwoordstijden: - Presente: mano, manas, mana, manamos, manáis, manan - Imperfecto: manaba, manabas, manaba, manábamos, manabais, manaban - Pretérito perfecto simple: mané, manaste, manó, manamos, manasteis, manaron - Futuro: manejaré, manejarás, manejará, manejaremos, manejaréis, manejarán
Voorbeelden: 1. Lávate las manos antes de comer. (Was je handen voor het eten.) 2. Necesito una mano para mover este mueble. (Ik heb een helpende hand nodig om dit meubelstuk te verplaatsen.)
Idiomatische uitdrukkingen: 1. Dar la mano: hulp bieden (letterlijk: de hand geven) - Le di la mano a mi vecino cuando se mudó. (Ik bood mijn buurman hulp toen hij verhuisde.)
Si necesitas ayuda, házmelo saber. Estoy aquí para echarte una mano. (Als je hulp nodig hebt, laat het me weten. Ik ben hier om je te helpen.)
Tener mano izquierda: tactvol zijn, goed met mensen kunnen omgaan (letterlijk: een linkse hand hebben)
María siempre sabe cómo manejar situaciones difíciles, tiene mucha mano izquierda. (Maria weet altijd hoe ze met moeilijke situaties moet omgaan, ze heeft veel tact.)
Mano dura: streng optreden, harde hand (letterlijk: harde hand)
El jefe tiene una política de mano dura. (De baas hanteert een streng beleid.)
Mano de obra: arbeidskracht, werkkrachten (letterlijk: hand van werk)
La construcción de la casa requiere mucha mano de obra. (Het bouwen van het huis vereist veel arbeidskracht.)
A mano: met de hand, handmatig (letterlijk: met de hand)
Etymologie: Het Spaanse woord "mano" is afgeleid van het Latijnse "manus", wat ook "hand" betekent.
Synoniemen: - Garra: klauw, poot - Brazo: arm
Antoniemen: - Pierna: been - Pie: voet