Het woord "manzana" is een zelfstandig naamwoord in het Spaans.
De fonetische transcriptie van "manzana" volgens het Internationaal Fonetisch Alfabet is [manˈθana] in het Castiliaans en [manˈsana] in het Latijns-Amerikaans.
"Manzana" betekent "appel" in het Nederlands.
Het woord "manzana" verwijst naar de vrucht die typisch zoet of zuur is, komt in verschillende kleuren zoals rood, groen en geel en is een veelvoorkomend fruit wereldwijd. Het wordt veelvuldig gebruikt in het dagelijks leven in sprekende en geschreven contexten. Het heeft een hoge gebruiksfrequentie, vooral in conversaties over voeding, koken en gezondheid.
Quiero comer una manzana durante el almuerzo.
(Ik wil een appel eten tijdens de lunch.)
La manzana es una fruta muy saludable.
(De appel is een zeer gezonde vrucht.)
In Spaans zijn er enkele uitdrukkingen waarin "manzana" voorkomt:
"Caer de la manzana"
Betekenis: Het besef krijgen of inzien.
Voorbeeld: Finalmente, cayó de la manzana y entendió su error.
(Eindelijk besefte hij/zij het en begreep zijn/haar fout.)
"No hay manzana que no tenga gusano"
Betekenis: Er is geen perfecte situatie, alles heeft zijn problemen.
Voorbeeld: En este trabajo, no hay manzana que no tenga gusano.
(In deze baan is er geen perfecte situatie.)
"La manzana de la discordia"
Betekenis: Een oorzaak van conflict of een problematisch onderwerp.
Voorbeeld: Su relación se convirtió en la manzana de la discordia entre sus amigos.
(Hun relatie werd de oorzaak van konflikt tussen hun vrienden.)
Het woord "manzana" is afkomstig van het Latijnse "māla", wat "appel" betekent. Het heeft zijn weg gevonden in allerlei Romaanse talen, waarbij het zijn huidige vorm heeft aangenomen in het Spaans.