"Morir" is een werkwoord in de onregelmatige tweede klasse van de Spaanse grammatica.
De fonetische transcriptie van "morir" in het Internationaal Fonetisch Alfabet (IPA) is /moˈɾiɾ/.
De vertaling van "morir" naar het Nederlands is "sterven".
"Morir" betekent "te sterven" en verwijst naar het beëindigen van het leven. Het is een veelgebruikt werkwoord in de Spaanse taal, zowel in geschreven als gesproken context. De gebruiksfrequentie is hoog, vooral in conversaties over gezondheid, emotionele onderwerpen of in literaire werken.
El anciano decidió morir en su casa.
De oude man besloot thuis te sterven.
Temo que mi perro pueda morir si no lo llevamos al veterinario.
Ik ben bang dat mijn hond kan sterven als we hem niet naar de dierenarts brengen.
El héroe tuvo que morir para salvar a los demás.
De held moest sterven om de anderen te redden.
Het woord "morir" wordt vaak gebruikt in verschillende idiomatische uitdrukkingen in het Spaans. Hier zijn enkele voorbeelden:
Ejemplo: Ella se estaba riendo tanto que parecía que iba a morir de risa.
(Ze lag zo hard te lachen dat ze leek te gaan sterven van het lachen.)
Morir de amor
Sterven van de liefde.
Ejemplo: Se sintió tan desolada que pensó que iba a morir de amor.
(Ze voelde zich zo wanhopig dat ze dacht dat ze van liefde zou sterven.)
No hay que morir en la orilla
Niet sterven aan de oever. (Wat betekent dat je niet moet stoppen bij de finish.)
Het Spaanse werkwoord "morir" komt van het Latijnse "mori", dat ook "sterf" betekent. Het is een onregelmatig werkwoord dat zijn oorsprong vindt in de Indogermaanse talen.
Dit biedt een uitgebreide blik op het woord "morir" en zijn gebruik in de Spaanse taal.