"pino" is een zelfstandig naamwoord in het Spaans.
/pino/
In het Nederlands betekent "pino" "den" (een soort boom).
Het woord "pino" verwijst specifiek naar een dennenboom, die behoort tot het geslacht Pinus. Deze bomen zijn bekend om hun naalden en kegels en komen veel voor in gematigde klimaten, waaronder diverse regio's in Chili. Het woord wordt zowel in gesproken als geschreven Spaans gebruikt, maar is mogelijk meer gangbaar in geschreven contexten, zoals in botanica of milieudiscussies.
De bergen zijn vol dennen.
El aroma de los pinos es relajante.
Hoewel "pino" niet op grote schaal wordt gebruikt in idiomatische uitdrukkingen, zijn er enkele uitdrukkingen waarin het voorkomt:
Naar het Nederlands: "Frisser zijn dan een den." (betekent dat iemand heel rustig of ongewoon kalm is, zelfs in spannende situaties).
Estar como un pino.
Naar het Nederlands: "Zo staan als een den." (betekent dat iemand zich sterk of goed voelt, vaak na herstel van ziekte).
Pinus en la nieve.
Het woord "pino" komt van het Latijnse "pīnus", wat ook "den" betekent. Deze etymologie weerspiegelt de langdurige aanwezigheid van deze bomen binnen de menselijke cultuur en natuur.
Synoniemen: - "pino" kan soms interchangeably gebruikt worden met "pinar" (waar het ook een dennenbos of aanplantingen van dennen kan beschrijven).
Antoniemen: - Er is niet echt een direct antoniem voor "pino", aangezien het verwijst naar een specifieke soort boom. Wel kan men denken aan "hoja caduca" (loofboom) in een bredere context als contrast.