prof. (spaans) - betekenis, definitie, vertaling, uitspraak
Woordsoort
Substantief.
Fonetische transcriptie
[proˈfesor]
Voorbeeldzinnen
El profesor de medicina es muy exigente. (De medische docent is erg veeleisend.)
Mi padre es profesor de historia en la universidad. (Mijn vader is geschiedenisdocent aan de universiteit.)
La profesora de matemáticas nos dejó mucha tarea para esta semana. (De wiskundedocente heeft ons veel huiswerk gegeven voor deze week.)
Idiomatische uitdrukkingen
"Ser un buen profesor" (een goede leraar zijn)
El señor Martínez es un buen profesor, sus alumnos siempre hablan maravillas de él. (Meneer Martinez is een goede leraar, zijn studenten spreken altijd vol lof over hem.)
"Poner nota al profesor" (kritiek leveren op de leraar)
No es correcto poner nota al profesor sin fundamento, debemos ser respetuosos. (Het is niet juist om kritiek te leveren op de leraar zonder reden, we moeten respectvol zijn.)
"Dejar en evidencia al profesor" (de leraar in verlegenheid brengen)
El alumno dejó en evidencia al profesor al demostrar que se había equivocado en su explicación. (De student bracht de leraar in verlegenheid door aan te tonen dat hij verkeerd zat in zijn uitleg.)
Etymologie
Het woord "profesor" komt van het Latijnse "professor", wat "iemand die openlijk verkondigt" betekent.