Werkwoord
IPA: /toˈmaɾ/ Dutch: /toːˈmɑr/
Het werkwoord "tomar" in het Spaans heeft verschillende betekenissen, waaronder "nemen", "drinken", "innemen" en "pakken". Het wordt vaak gebruikt in dagelijkse gesprekken, zowel in geschreven als gesproken taal. Het is een frequent gebruikt werkwoord in het Spaans.
In de verschillende tijden van het werkwoord "tomar" zien er als volgt uit: - Presente: yo tomo, tú tomas, él/ella toma, nosotros/as tomamos, vosotros/as tomáis, ellos/ellas toman - Pretérito imperfecto: yo tomaba, tú tomabas, él/ella tomaba, nosotros/as tomábamos, vosotros/as tomabais, ellos/ellas tomaban - Pretérito perfecto simple: yo tomé, tú tomaste, él/ella tomó, nosotros/as tomamos, vosotros/as tomasteis, ellos/ellas tomaron - Futuro: yo tomaré, tú tomarás, él/ella tomará, nosotros/as tomaremos, vosotros/as tomaréis, ellos/ellas tomarán
Gerundio: tomando
¿Puedes tomar esta medicina por favor?
Kun je alsjeblieft deze medicijnen nemen?
Me gusta tomar café todas las mañanas.
Ik hou ervan om elke ochtend koffie te drinken.
"Tomar" wordt vaak gebruikt in verschillende idiomatische uitdrukkingen in het Spaans. Hier zijn enkele voorbeelden:
Tomar decisiones
Beslissingen nemen
Tomar el pelo a alguien
Iemand voor de gek houden
Tomar medidas
Maatregelen nemen
Tomar una ducha
Een douche nemen
Tomar en cuenta
In overweging nemen
Tomar la iniciativa
Het initiatief nemen
Tomar por sorpresa
Verrassen
Het werkwoord "tomar" komt van het Latijnse woord "tumulus", wat "heuvel" of "hoop" betekent. In het Spaans is de betekenis geëvolueerd naar "nemen" of "pakken".
Synoniemen: - Coger (nemen) - Beber (drinken) - Ingerir (innemen)
Antoniemen: - Dejar (laten) - Soltar (loslaten) - Abstenerse (onthouden)