tomar - betekenis, definitie, vertaling, uitspraak
Diclib.com
Online Woordenboek

tomar (spaans) - betekenis, definitie, vertaling, uitspraak


Woordsoort

Werkwoord

Fonologische transcriptie

IPA: /toˈmaɾ/ Dutch: /toːˈmɑr/

Betekenissen en Gebruik

Het werkwoord "tomar" in het Spaans heeft verschillende betekenissen, waaronder "nemen", "drinken", "innemen" en "pakken". Het wordt vaak gebruikt in dagelijkse gesprekken, zowel in geschreven als gesproken taal. Het is een frequent gebruikt werkwoord in het Spaans.

In de verschillende tijden van het werkwoord "tomar" zien er als volgt uit: - Presente: yo tomo, tú tomas, él/ella toma, nosotros/as tomamos, vosotros/as tomáis, ellos/ellas toman - Pretérito imperfecto: yo tomaba, tú tomabas, él/ella tomaba, nosotros/as tomábamos, vosotros/as tomabais, ellos/ellas tomaban - Pretérito perfecto simple: yo tomé, tú tomaste, él/ella tomó, nosotros/as tomamos, vosotros/as tomasteis, ellos/ellas tomaron - Futuro: yo tomaré, tú tomarás, él/ella tomará, nosotros/as tomaremos, vosotros/as tomaréis, ellos/ellas tomarán

Gerundio: tomando

Voorbeelden

  1. ¿Puedes tomar esta medicina por favor?
    Kun je alsjeblieft deze medicijnen nemen?

  2. Me gusta tomar café todas las mañanas.
    Ik hou ervan om elke ochtend koffie te drinken.

Idiomatische Uitdrukkingen

"Tomar" wordt vaak gebruikt in verschillende idiomatische uitdrukkingen in het Spaans. Hier zijn enkele voorbeelden:

  1. Tomar decisiones
    Beslissingen nemen

  2. Tomar el pelo a alguien
    Iemand voor de gek houden

  3. Tomar medidas
    Maatregelen nemen

  4. Tomar una ducha
    Een douche nemen

  5. Tomar en cuenta
    In overweging nemen

  6. Tomar la iniciativa
    Het initiatief nemen

  7. Tomar por sorpresa
    Verrassen

Etymologie

Het werkwoord "tomar" komt van het Latijnse woord "tumulus", wat "heuvel" of "hoop" betekent. In het Spaans is de betekenis geëvolueerd naar "nemen" of "pakken".

Synoniemen en Antoniemen

Synoniemen: - Coger (nemen) - Beber (drinken) - Ingerir (innemen)

Antoniemen: - Dejar (laten) - Soltar (loslaten) - Abstenerse (onthouden)