trabajar - betekenis, definitie, vertaling, uitspraak
Diclib.com
Online Woordenboek

trabajar (spaans) - betekenis, definitie, vertaling, uitspraak


Woordsoort: Werkwoord

IPA: /tɾa.baˈxaɾ/

Betekenissen en gebruik: "Trabajar" betekent "werken" in het Nederlands. Het wordt veel gebruikt in zowel gesproken als geschreven Spaans, aangezien het een alledaags woord is. Het wordt gebruikt om de actie van het uitvoeren van werk of taken aan te duiden, en kan in verschillende contexten gebruikt worden, zowel formeel als informeel.

Verb vervoegingen: - Tegenwoordige tijd: - Ik werk: yo trabajo - Jij werkt: tú trabajas - Hij/Zij werkt: él/ella trabaja - Onvoltooid verleden tijd: - Ik werkte: yo trabajaba - Jij werkte: tú trabajabas - Hij/Zij werkte: él/ella trabajaba - Verleden tijd: - Ik werkte: yo trabajé - Jij werkte: tú trabajaste - Hij/Zij werkte: él/ella trabajó - Toekomende tijd: - Ik zal werken: yo trabajaré - Jij zal werken: tú trabajarás - Hij/Zij zal werken: él/ella trabajará

Gerundium vorm: trabajando

Voorbeelden: 1. Necesito trabajar para ganar dinero. (Ik moet werken om geld te verdienen.) 2. Ella trabaja en una oficina por la mañana. (Zij werkt 's ochtends op een kantoor.)

Idiomatische uitdrukkingen: "Trabajar" wordt vaak gebruikt in verschillende Spaanse idiomatische uitdrukkingen: 1. Trabajar en equipo: Samenwerken met anderen. 2. Trabajar a destajo: Hard werken. 3. Trabajar a tiempo completo: Voltijd werken. 4. Trabajar como un burro: Keihard werken. 5. Trabajar por amor al arte: Werken zonder betaald te worden, uit liefde voor het werk.

Etymologie: "Trabajar" komt van het Latijnse woord "tripalium", wat een martelwerktuig was. In de middeleeuwen werd "tripalium" geassocieerd met zwaar werk of arbeid.

Synoniemen: - Laborar - Desempeñar

Antoniemen: - Descansar - Holgazanear