Het woord "vacuna" is een zelfstandig naamwoord.
De fonetische transcriptie van "vacuna" in het Internationaal Fonetisch Alfabet (IPA) is /baˈkuna/.
De vertaling van "vacuna" in het Nederlands is "vaccin".
In het Spaans betekent "vacuna" een substantie die in het lichaam wordt ingebracht om immuniteit tegen bepaalde ziekten te op te bouwen. Het wordt vaak gebruikt in medische contexten, zoals bij het bespreken van vaccinaties tegen virussen of infecties. Het woord is vrij frequent in gebruik, zowel in mondelinge als in geschreven taal, vooral in de context van gezondheidszorg, preventieve geneeskunde en tijdens publieke gezondheidscampagnes.
La vacuna contra la gripe es muy importante cada año.
(Het griepvaccin is elk jaar erg belangrijk.)
Muchos países están promoviendo la vacuna contra el COVID-19.
(Veel landen bevorderen het vaccin tegen COVID-19.)
La nueva vacuna ha sido aprobada por la Organización Mundial de la Salud.
(Het nieuwe vaccin is goedgekeurd door de Wereldgezondheidsorganisatie.)
In het Spaans komen er diverse idiomatische uitdrukkingen voor met het woord "vacuna", hoewel het niet een van de meest voorkomende woorden in idiomatische contexten is. Hier zijn enkele zinnen waarin het woord voorkomt.
No hay mejor vacuna que la prevención.
(Er is geen betere vaccin dan preventie.)
La vacuna de la experiencia es la más efectiva.
(Het vaccin van ervaring is het meest effectief.)
Es como si le pusieran una vacuna contra el miedo.
(Het is alsof ze een vaccin tegen angst hebben gegeven.)
Het woord "vacuna" komt van het Latijnse "vaccinus," wat 'van koe' betekent. Dit verwijst naar de eerste vaccins die ontwikkeld zijn tegen de pokken, die gebruik maakten van de koeienpokkenvirus en is het afgeleid van "vacca", wat 'koe' betekent in het Latijn.
Synoniemen:
- Inoculación (inoculatie)
- Suero (serum)
Antoniemen:
- Enfermedad (ziekte)
- Infección (infectie)
In deze context is "vacuna" vaak niet direct tegenovergesteld aan een specifiek woord, maar eerder gerelateerd aan de afwezigheid van ziekte.