"Vestir" is een werkwoord in de infinitiefvorm.
De fonetische transcriptie van "vestir" volgens het Internationaal Fonetisch Alfabet (IPA) is /besˈtir/.
In het Nederlands kan "vestir" vertaald worden als "aankleden" of "kleden".
"Vestir" verwijst naar de handeling van het aantrekken van kleding of de staat van gekleed zijn. Het wordt in het Spaans veelvuldig gebruikt, zowel in spreektaal als in geschreven context. Het werkwoord is vrij frequent in gebruik, vooral in dagelijkse gesprekken over mode, kleding en de act van aankleden.
Zij gaat haar dochter aankleden voor het feest.
Es importante vestir bien para la entrevista de trabajo.
Het is belangrijk goed gekleed te zijn voor het sollicitatiegesprek.
Siempre me gusta vestir de manera cómoda.
"Vestir" wordt vaak gebruikt in verschillende idiomatische uitdrukkingen in het Spaans. Hier zijn enkele voorbeelden:
Voorbeeld: Hoy vamos a vestir de gala para la boda.
Vestir y desvestir.
Voorbeeld: Ella puede vestir y desvestir sus emociones en un instante.
Vestir a la moda.
Het woord "vestir" komt van het Latijnse woord "vestīre", wat "aankleden" of "bedekken" betekent. Het latijnse woord is afgeleid van "vestis", wat "kleding" betekent.