"Vivir" is een werkwoord in het Spaans.
/viˈβiɾ/
De vertaling van "vivir" in het Nederlands is "leven".
"Vivir" betekent "leven" en wordt gebruikt om het bestaan of de staat van leven aan te duiden. Het kan zowel in de zin van het fysiek leven als in de emotionele/levensstijlcontext worden gebruikt. Dit werkwoord is zeer frequent in de Spaanse taal en komt zowel in gesproken als geschreven context voor.
Es importante vivir con alegría.
Het is belangrijk om met vreugde te leven.
Quiero vivir en una ciudad tranquila.
Ik wil in een rustige stad leven.
"Vivir" komt voor in diverse idiomatische uitdrukkingen in het Spaans. Hier zijn enkele voorbeelden:
Vivir al día
Betekenis: Leven van dag tot dag, zonder plannen voor de toekomst.
Voorbeeld: Ella vive al día sin preocuparse por lo que vendrá.
Vertaling: Zij leeft van dag tot dag zonder zich zorgen te maken over wat er zal komen.
Vivir en las nubes
Betekenis: Dromen, niet realistisch zijn.
Voorbeeld: A veces parece que vive en las nubes, no ve la realidad.
Vertaling: Soms lijkt het alsof hij in de wolken leeft, hij ziet de werkelijkheid niet.
Vivir para contarla
Betekenis: Het leven hebben doorstaan om het verhaal te vertellen (vaak na een moeilijke ervaring).
Voorbeeld: Agradezco a Dios por vivir para contarla después del accidente.
Vertaling: Ik ben God dankbaar dat ik het heb overleefd om het verhaal na het ongeluk te vertellen.
Het woord "vivir" stamt van het Latijnse "vivere", wat ook "leven" betekent. Dit woord is vervolgens door de tijd heen geëvolueerd in de Romaanse talen.